De thanao

Historiek van Thanatopraxie

Het woord thanatopraxie is in onze maatschappij niet zo goed ingeburgerd. Wanneer men deze term wil toelichten is men al vlug geneigd om het woord “balsemen” als synoniem te gebruiken. Toch is dit niet helemaal correct.

De basis van de moderne thanatopraxie situeert zich inderdaad in de oude Egyptische beschaving maar systeem en doelstelling liggen mijlenver uit elkaar.

Een kort overzicht:

OUDE BESCHAVING ( 6000 V.C. tot 600 N.C. )

De oudste geschriften met betrekking tot het balsemen van overledenen vinden we terug bij de Egyptenaren. De balsemers in deze periode waren steeds leden van een priestergemeenschap. Meestal waren ze ook getraind in medische vaardigheden. Het balsemen bij de Egyptenaren was geen kwestie van keuze. Het was geregeld en verplicht door hun religieus geïnspireerde wetten. Balseming werd toegepast op iedere overleden Egyptenaar en zelfs op iedere vreemdeling die kwam te overlijden op hun grondgebied. De gebruikte methode verschilde van dynastie tot dynastie en was uiteraard afhankelijk van de persoonlijke vaardigheid van de uitvoerder maar in grote lijnen kwam het op het volgende neer;

Eerst en vooral kenden ze drie systemen die werden toegepast naargelang de rijkdom van de familie van de overledene:

  • de dure methode (omgerekend ongeveer 1.500 €)
  • de middelmatige kostprijs ( “ “ 670 €)
  • de goedkope methode ( “ “ 100 €)

De dure methode omvatte vijf stappen, de andere systemen waren hierop gebaseerd met dat verschil dat ze slechts partieel werden uitgevoerd.

De vijf stappen;

1. Verwijderen van de hersenen door middel van een haakvormige lepel die werd
ingebracht door alle natuurlijke schedelopeningen.

2. Het verwijderen van borst- en buikorganen via een abdominale incisie. De organen en lichaamsholte werden gewassen met wijn en kruiden. Nadien werden de organen ingepakt in bandagemateriaal tezamen met kruiden, oliën, harsen, aroma’s en diverse andere producten. Als dat gebeurd was werden ze ofwel teruggeplaatst in het lichaam of ze werden bijgezet in een aarden kruik. De buikholte werd terug gesloten, ofwel door ze dicht te naaien ofwel door ze dicht te kleven met was en hars.

De incisie werd uiteindelijk afgewerkt met een wassen of metalen plaatje met daarop de gegraveerde inscriptie “ Oog van Osiris” zogenoemd naar de Egyptische god van de dood “Osiris”.

3. Dan werd het lichaam ondergedompeld in een oplossing van sodiumzouten om een dehydratie van de weefsels te bekomen. Omdat onder invloed van deze bijtende oplossing de nagels van vingers en tenen uitvielen werden ze, om dit te voorkomen, op het lichaam gefixeerd door gebruik te maken van gouddraad of gouden ringetjes.

4. Na een onderdompeling van twintig tot zeventig dagen werd het lichaam uit de
pekeloplossing gehaald en overvloedig gespoeld, gewassen en afgedroogd om nadien aan de zon te worden blootgesteld om een totale uitdroging te bekomen.

5. De laatste fase bestond dan uit het bandageren van het lichaam dat vooraf nog extra werd ingewreven met kruiden. Het gebeurde niet zelden dat voor het inwikkelen van het lichaam meer dan één kilometer verbandmateriaal werd gebruikt.

Het verband werd aan elkaar bevestigd met gom en hars. Nadien werd het lichaam in een houten of stenen sarcofaag geplaatst en bijgezet in een tombe of tempel.

De uiteindelijke doelstelling van deze behandeling was het lichaam van de overledene te bewaren voor de eeuwigheid. Met het teloorgaan van de Egyptische beschaving ging ook de traditie van het balsemen verloren. Andere beschavingen zoals de Joodse, Griekse en Romeinse pasten de kunst van het balsemen niet toe. Hier werden de lichamen begraven of gecremeerd. Het ontstaan van het gebruik lichamen te cremeren mag men toeschrijven aan de Oude Grieken. Bij het ontstaan van het Christendom werd de traditie van het begraven van lichamen verder gezet door toedoen van de Joodse en Romeinse beschavingsinvloeden. Het ontstaan van begraafplaatsen zoals we die heden ten dage kennen vindt daar zijn oorsprong.

MIDDELEEUWEN ( 600 N.C. tot 1850 N.C. )

Gedurende de Donkere Middeleeuwen in Europa viel het beschavingsniveau terug op een veel lager peil dan hetgeen we kenden bij, de oude volkeren. In deze periode gebeurde er zo goed als niets op het vlak van de behandeling van overledenen.

Het is pas in de vijftiende eeuw dat men zich terug in deze materie begon te verdiepen en dit voornamelijk vanuit medisch standpunt. De doelstelling die in die periode werd nagestreefd was de bewaring van anatomische preparaten ten behoeve van de studie van het menselijke lichaam.

Door de ontdekking van de bloedsomloop in 1628 ( Dr.William Harvey 1578-1657 ) en de bacteriën in 1683 (Anton Van Leeuwenhoek 1632-1723) en de snelle ontwikkeling van de medische wetenschap in de zeventiende eeuw maakte een nieuwe generatie sterk wetenschappelijk gerichte onderzoekers haar opwachting.

Het anatomische onderzoek van het menselijke lichaam maakte grote opgang.

Het werd noodzakelijk een systeem te ontwikkelen waarmee de snelle ontbinding van anatomische preparaten kon vermeden worden teneinde bruikbaar dissectiemateriaal te kunnen behouden.

Dit was de reden dat de Europese methodes verder werden geperfectioneerd. Drie belangrijke systemen kwamen op de voorgrond:

Verwijderen van de ingewanden.Dehydratie ( het lichaam werd in een bad van gebrande gips geplaatst)

Deze twee systemen verwijzen uiteraard zeer sterk naar de oude Egyptische gebruiken.
– Het derde systeem dat meer en meer opgang maakte en totaal vernieuwend was, was de arteriële injectie van bewarende middelen.

Hiermee was tevens de basis gelegd voor de techniek gebruikt in de moderne thanatopraxie.

Dr. William Hunter (1718-1783) was de eerste arts die met succes een arteriële injectie toepaste. Hij gebruikte hiervoor de arteria femoralis (de grote dijbeenslagader).

De producten die hij gebruikte waren achtereenvolgens; terpentijnolie, lavendelolie, rozemarijnolie en vermiljoen. Deze vloeistoffen liet men dan verscheidene uren inwerken op de weefsels alvorens de organen te verwijderen.

De organen werden geruime tijd gedrenkt in vluchtige oliën en wijn, werden dan teruggeplaatst, overdekt met bewarend poeder van kamfer, hars en dehydraterende zouten, waarschijnlijk magnesiumsulfaat, alsook potassium.

Dit poeder werd eveneens in de mond, neus, oren en andere natuurlijke lichaamsopeningen aangebracht. Daarna werd het lichaam gedurende vier jaar ondergebracht in een bedding van gebrande kalk. Door de verwijdering van bloed en water uit het lichaam werd dus een toestand geschapen waarin bacteriële groei onmogelijk bleek en dus ook de ontbinding werd stopgezet.

Het werk van Hunter werd nadien verder verfijnd door onder meer Jean Gannal (1791-1882) een apotheker en Dr.Richard Harlan (1796-1843)

MODERNE PERIODE ( 1850 TOT HEDEN )

Niettegenstaande het feit dat de bakermat van de moderne thanatopraxie zich in Europa bevindt is ze er nooit zo goed ingeburgerd geraakt zoals dat in Amerika het geval is.

Autoriteiten op dit gebied wijten dit verschijnsel aan de diepgewortelde tradities en gewoonten van de “Oude Wereld” en het feit dat deze zaken er door opvoeding en wetgeving ter zake wijd verspreid raakten.

Dr. Thomas Holmes ( 1817-1900 ) wordt in de U.S.A. algemeen beschouwd als de “Vader van de Moderne Thanatopraxie”. Gedurende de eerste fase van de grote Amerikaanse Burgeroorlog was hij een officier van het medisch korps en stond hij in voor de balseming van gesneuvelde soldaten. De stof die hij gebruikte om te injecteren bestond uit een combinatie van arsenicum en zinkchloride. Daar waarin de zeventiende eeuw enkele belangrijke ontdekkingen werden gedaan zoals de bloedsomloop, de ontdekking van het capillaire vaatnet en het bestaan van bacteriën, zo werd in de negentiende eeuw de grote doorbraak bewerkstelligd door de ontdekking van formaldehyde.

Twee personen ontdekten deze stof op twee verschillende manieren, namelijk Butlerov in 1859 en Hofmann in 1868.

Ondanks de ontdekking van deze stof duurde het nog tot het beging van de twintigste eeuw vooraleer dit product op een brede basis werd gebruikt in de moderne thanatopraxie. Dit was te wijten aan het feit dat het tot dan duurde vooraleer er een wetgeving kwam die het gebruik van oplossingen, waarin arsenicum en giftige metaalzouten voorkwamen, totaal verbood. Vanaf toen werd het gebruik van formaldehyde echter veralgemeend, mede door het feit dat deze stof ook veel effectiever bleek dan de producten op basis van metaalzouten.

De behandeling werd ook niet meer toegepast om een lichaam zo lang mogelijk te bewaren maar eerder om de familie de kans te geven afscheid te nemen van een overledene die zich in een aanvaardbare fysische toestand bevindt. Net voor de Eerste Wereldoorlog ontstonden in de U.S.A. de scholen voor de thanatopraxie en werd ze ook algemeen beoefend in de Verenigde Staten, Engelstalig Canada en de Franstalige provincie Quebec. Nadien ontdekten de Britten in Ontario deze nieuwe methoden en brachten ze mee naar Europa.